Do No Harm, van principe naar praktijk

Vanuit de medische ethiek kent iedereen het aloude principe: In de eerste plaats, berokken geen schade, opgenomen in de Hippocratische Eed. In humanitaire evaluaties is het sinds het ontstaan van internationale standaarden normale praktijk om een kritische beoordeling op te nemen op welke manier een organisatie / programma dit principe van ‘Do No Harm’ naleeft. Want sinds 1994 is Do No Harm onderdeel van de Gedragscode van de belangrijkste humanitaire organisaties (inclusief het Rode Kruis). En het Sphere Project - Humanitair Handvest en Minimumstandaarden in Humanitaire Hulp, die in 2000 voor het eerst werden gepubliceerd - begint met hetzelfde principe: ‘vermijdt het om mensen bloot te stellen aan verdere schade als gevolg van uw interventie’.

Een handleiding om dit principe van Do No Harm om te zetten in een werkbare praktijk is echter zover ik weet alleen ontwikkeld voor het terrein van ‘conflict‐gevoeligheid en vredesopbouw’. En hier en daar wordt het toegepast op het ontwikkelen van een do-no-harm-framework met betrekking tot gender. Bijvoorbeeld in mijn eigen artikel van 1 oktober 2017: Genderanalyse in de koffie waardeketen met behulp van de Do No Harm‐benadering, geschreven samen met een collega‐consultant.

Ik heb veel geleerd van het schrijven van dit artikel en de daarmee samenhangende studie.

  1. Allereerst zijn die internationale normen inderdaad onontbeerlijk om organisaties publiek verantwoording te laten afleggen voor hun interventies. Maar een principe alleen is op geen enkele manier genoeg: het heeft een concrete vertaling nodig in organisatie‐gedrag, in alle lagen. En dit gedrag moet gecontroleerd blijven worden via extern onafhankelijk onderzoek (zoals de evaluaties die ik doe). Want het is een veel voorkomende valkuil om binnen een organisatie op een automatische piloot afgesteld te staan; waarvan de uiteindelijke doelgroep, kwetsbare mensen, het onbedoelde slachtoffer worden.

  2. Een ander punt dat ik heb opgemerkt is, dat het Do No Harm-principe nauwelijks de internationale ontwikkelings- en business cultuur heeft bereikt als een officiële norm die bij alle normale monitoring & evaluatie procedures moet worden meegenomen. Al kent ieder natuurlijk veel voorbeelden van de vernietigende effecten wanneer dit principe niet wordt gerespecteerd. Zie bijvoorbeeld het artikel in Vice Versa magazine van 26 mei 2017, Vrijdagmiddagborrel: do no harm, door Marc Broere, over cacao in Honduras, en het onethische gedrag van grote internationale bedrijven, die kleinschalige landbouwbedrijven kapot maken, en zo de cacao‐sector verzwakken.Hij concludeert dat het Do No Harm principe in de sector wel aanwezig is, maar dat de praktijk veel te veel te wensen overlaat.

  3. Op zich is het positief dat het niet nodig is om het wiel opnieuw uit te vinden: de Do No Harm‐benadering als raamwerk is al ontwikkeld (in de jaren 1990 door Mary Anderson en gepubliceerd door de organisatie Collaborative for Development Action-CDA). En de methodologie om het principe om te werken tot een bruikbaar stuk praktisch gereedschap, is ook al ontwikkeld. Zie Marshall Wallace, ‘From Principle to Practice, A user’s guide to Do No Harm’, herziene versie 2016. Te downloaden op www.principletopractice.org. Dus er is geen excuus om niet over te gaan tot het daadwerkelijk kritisch herzien van onze eigen praktische interventiepraktijk. Want Actions and Behaviour have Consequences (ABC). Interventies leiden tot impact via de overdracht van middelen en via houding en gedrag (Wallace 2016: 57). Impact kan positief of negatief zijn. Het vermijden van negatieve impact is een kritische must in alle planning en programmering!

  4. ‘Do No Harm’ als zodanig is een negatief statement. Het gaat echter om veel meer dan het vermijden van schade en negatieve effecten. In alle literatuur verschijnt het principe tegelijkertijd als een actieve opdracht naar Do Good. Niet in de zin van ‘liefdadigheid‘, omdat bij liefdadigheid net zo goed schadelijke en negatieve gevolgen kunnen optreden. Maar in de zin van ‘het middel mag niet erger zijn dan de kwaal, en, de interventie mag niet kapot maken wat bedoeld is om verbeterd te worden‘. Do Good heeft kennis van zaken nodig, analyse, professionaliteit. Want dan zou het voorbeeld waar dit verhaal mee begint niet zijn voorgevallen, want deze zelfde casus is mij 30 jaar geleden al geleerd in m’n opleiding… en nog steeds kom ik het recent tegen in een evaluatie, onbegrijpelijk. Want ‘Do Good’ heeft vooral ook de ethische norm nodig dat we het welzijn van de ander (persoon, organisatie, maatschappij) voorop zetten bezien vanuit diens eigen perspectief, naast en buiten onze interventie. De 7 stappen van Wallace’s ‘User’s guide to Do No Harm’, met name de analyse van verbindende en verdelende zaken en actoren, zijn daarvoor een handig hulpmiddel, en makkelijk uitvoerbaar.

Mijn conclusie voor HildeConsult: ik zal nog meer alert zijn om het adagio Do Good in the light of Do No Harm niet alleen te zeggen maar vooral ook in de praktijk te brengen. En om anderen te blijven faciliteren om dit ook te doen!